Terug naar Triëst
Een potentieel risico op terroristische aanslagen. Dat vormen volgens de Italiaanse premier Giorgia Meloni vluchtelingen die via de Balkanroute West-Europa proberen te bereiken. Sinds eind oktober voert de Italiaanse overheid daarom grenscontroles uit aan de 230 kilometer lange grens met Slovenië. Dat gebeurt ook vlakbij Triëst, de havenstad die ondanks haar afgelegen ligging nooit aan de grillen van de geschiedenis is ontsnapt.
I
Woensdagavond 19 juli 2023.
Op de terugweg van Ljubljana kijk ik niet aflatend door het raam van de Flixbus. Zelfs van op de snelweg ziet Slovenië er erg mooi uit. Weiden, velden en bossen in de schemering, op de achtergrond heuvels en bergen. Als het te donker wordt, sluit ik de ogen, binnen een uurtje zijn we terug in Triëst.
Wanneer de buschauffeur in de remmen gaat, schrik ik wakker. Blauwe zwaailichten doorbreken de nacht. De bus moet aan de kant, door het raam zie ik de Italiaanse vlag wapperen bij een douanegebouw aan de Sloveens-Italiaanse grens. Op de parking staan Italiaanse en Sloveense politieagenten.
‘Prepare for passport control’ roept de buschauffeur met Slavisch accent door de micro. In de handbagage zoeken alle passagiers – een mengeling van reizende millennials en Italianen of Slovenen met familie aan de andere van de grens – naar hun papieren. Enkele forenzen vragen de chauffeur of hij de laadruimte wil openen, wat hij met tegenzin doet. Bij het instappen toonde hij al niet veel werkvreugde, elke vraag beantwoordde hij met een zucht.
Kort daarna begeven twee agenten zich door de bus. Van alle passagiers nemen ze paspoorten aan, vervolgens laten ze hun ogen een paar keer heen en weer gaan tussen de pasfoto en het aangezicht in kwestie. Wanneer de agenten mijn plek naderen, gaat mijn hartslag kort de hoogte in. Niet nodig, zo blijkt, want ik krijg mijn paspoort meteen weer terug. Zo’n vijftien medereizigers hebben minder geluk. Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat er enige etnische profilering mee is gemoeid.
Dan begint het wachten. Een aftandse camperwagen, een minibusje en een enkele vrachtwagen worden naar de kant geroepen voor controles, terwijl alle SUV’s en Tesla’s de vrije baan krijgen. De Italiaanse vlag aan de grens gaat strakker wapperen. De pikdonkere lucht in de verte, boven de baai van Triëst, wordt steeds vaker onderbroken door lichtflitsen.
II
Eigenlijk moet ik niet klagen. Dat Triëst in een grensregio ligt en een bijzondere geschiedenis heeft, is de reden dat ik er graag een korte vakantie wilde doorbrengen. En omdat het de enige plek in Italië is waar je de zon boven de Adriatische Zee ziet ondergaan.
In de eerste eeuw na Christus werd de stad, die zich in een uiterste uithoek van de laars bevindt, gesticht door keizer Vespasianus. Vanaf het einde van de veertiende eeuw komt Triëst onder Habsburgs bewind, enkele eeuwen later is de stad de belangrijkste haven van het Oostenrijks-Hongaarse Rijk.
Vooral in de architectuur en in de vele koffiehuizen is het Habsburgse verleden van Triëst zichtbaar, in sommige restaurants staat stevige Habsburgse kost op de kaart. Maar die laat ik onder temperaturen van 35 graden aan me voorbijgaan, liever eet ik spaghetti alle vongole.
Na de Eerste Wereldoorlog nemen Italiaanse troepen de stad in. Met de opkomst van het fascisme wordt stevige repressie gevoerd tegen de Sloveense minderheid. In 1920 steken fascistische knokploegen de Narodni Dom, het huis van het Sloveense volk dat onder andere een theater herbergt, in de fik.
De Sloveense schrijver Boris Pahor (1913-2022) was er getuige van.
“The child who was once caught in the panic of a crowd as he helplessly watched flames destroy a theatre in the center of Trieste had his vision of the future ruined forever”, schrijft Pahor in (de Engelse vertaling van) Necropolis.
“The blood-red sky above the harbour, the wild fascists who dumped gasoline on the proud building and then danced around its furious pyre – all this impressed itself on the child’s mind, traumatizing it.”
Op de plek van de voormalige Narodni Dom is vandaag een tolkeninstituut. Aan de gevel hangt een klein bordje met opschrift over de geschiedenis, je loopt er zo voorbij.
Na de Tweede Wereldoorlog laat de Joegoslavische president Tito zijn oog vallen op Istrië en een groot deel van de regio Friuli-Venezia Giulia, inclusief Triëst. Tot een inlijving bij Joegoslavië komt het echter niet: in 1947 wordt de stad onderdeel van de Vrije Zone Triëst, een stadstaat tussen Italië het communistische Joegoslavië.
In Triëst heerst, onder andere door de aanwezigheid van veel vluchtelingen, een stevig anti-Joegoslavisch sentiment, waardoor het in 1954 wordt toegewezen aan Italië – een beslissing die pas wordt geformaliseerd in het Verdrag van Osimo in 1975.
Tegenwoordig is Triëst een moeilijk bereikbare Italiaanse enclave die alleen via een smalle kuststrook verbonden is met de rest van Italië. Dat dat deel van Italië nog steeds erg smal is, merk ik in de trein tussen de luchthaven en de stad, die dertig kilometer zuidelijker ligt. Hoewel de trein het Italiaans grondgebied niet verlaat, krijg ik verschillende sms’jes met de boodschap ‘Welkom in Slovenië’.
Maar van strenge grensbewaking, zoals tot 1990 het geval was, is vandaag in principe geen sprake meer. In principe, want de realiteit ziet er anders uit.
III
In Triëst drink ik staand aan de bar koffie in het Caffé degli Specchi, een groot koffiehuis dat met zijn grote spiegels, leren zetels en gigantische toonbank met de meest verschillende lekkernijen de bedoeling lijkt te hebben om Habsburgse grandeur uit te stralen. Het ligt aan het majestueuze Piazza dell’ Unità d’Italia, een groot plein met niets dan witte, grote palazzo’s, waar onder andere het stadhuis is gevestigd. Het plein kijkt uit op de Adriatische Zee en een haven waar niet zelden een cruiseschip ligt aangemeerd.
Op deze plek, waar dag in dag uit veel toeristen rondlopen uit West- en Midden-Europa, de Balkan en Amerika, kleeft een belangrijk stuk geschiedenis van de twintigste eeuw. Die geschiedenis maakt Triëst tot wat het vandaag is: een middelgrote havenstad op de grens van Zuidwest- en Midden-Europa, die ondanks haar afgelegen ligging nooit aan de grillen van de wereldgeschiedenis is ontsnapt.
Drie dagen nadat de Servische student Gavrilo Princip op 28 juni 1914 in Sarajevo de trekker van zijn pistool tweemaal heeft overgehaald in de richting van de Habsburgse troonopvolger Frans Ferdinand en zijn vrouw Sophie Chotek, bereiken de kisten met hun lichamen per schip Triëst, waar ze op de Piazza dell’ Unita d’Italia worden uitgestald.
Op YouTube heeft iemand een serie zwart-witfoto’s van dat gebeuren gemonteerd op Mahlers Totenfeier, een treurmars die zijn gelijke niet kent.
In Triëst brengen leden van de marine en het leger op 2 juli 1914 een laatste groet aan de kisten. Die worden vervolgens per paard en koets naar het station vervoerd, geflankeerd door militairen in witte broeken en met bajonetten, door een immense mensenzee. Van daar gaan de kisten per trein naar Wenen.
Een maand na Ferdinands dood kondigt Oostenrijk-Hongarije de oorlog aan Servië aan, waarmee het de wereld in de Eerste Wereldoorlog stort.
In de comments onder het YouTube-filmpje schrijft iemand: ‘The cortege that crossed Triest that day was actually the funeral procession of a World that ended forever.’
IV
Wachtend in de bus aan de Sloveens-Italiaanse grens stuur ik een appje naar Tommaso, een Brusselse Italiaan die in Triëst heeft gestudeerd en die me heel wat tips voor de stad heeft bezorgd. Of grenscontroles tijdens zijn studie ook schering en inslag waren, vraag ik hem.
Nee, antwoordt hij. Maar hij heeft mogelijk wel een verklaring voor het oponthoud aan de grens. Triëst ligt namelijk op de Balkanroute: het traject voor vluchtelingen die via Turkije de Europese Unie proberen binnen te komen.
De Balkanroute liep in eerste instantie vooral via Noord-Macedonië en Servië, maar nadat de EU-grensovergang tussen Servië en Hongarije steeds moeilijker doordringbaar werd, schoof het traject op naar Albanië, Montenegro en Bosnië richting Slovenië, waar de vluchtelingen met niets dan een rugzak de 230 kilometer brede grens met Italië proberen over te steken. Dat doen ze onder andere in de beboste heuvels vlakbij Triëst.
In 2019 kende deze Balkanroute een hoogtepunt; het was er drukker dan op Lampedusa, het eiland in de Middellandse Zee waar vluchtelingen per boot aankomen. Zeer tegen de zin van toenmalig minister van Binnenlandse Zaken Matteo Salvini, die zich een keer liet ontvallen een hek te willen optrekken tussen Slovenië en Italië. Ook voerde hij grenspatrouilles in die de Italiaanse en de Sloveense politie samen uitvoeren. Dat onze bus nu aan de kant staat, is daar een gevolg van.
In Triëst worden de vluchtelingen, die dan al twintig dagen hebben gelopen, overigens niet met open armen ontvangen. De gouverneur van de regio Friuli - Venezia Giulia, van de separatistische politieke partij Lega, liet zich al vaker ontvallen dat hij de komst van migranten in de regio zoveel mogelijk wil beperken.
Maar dat wil niet zeggen dat iedereen er zo over denkt. Aan een plantsoen bij het station van Triëst kunnen ze dagelijks terecht bij vrijwilligers voor voedsel of medische zorgen.
V
Op 18 september 1938 staat een kleine man, schouders achterover, op een balkon aan het Piazza dell’Unità, dat voor de gelegenheid helemaal is volgelopen.
De man buigt zich naar rechts en naar links, hij wendt zich tot de menigte en declameert zinnen in het Italiaans die op gejuich worden onthaald.
Benito Mussolini heeft het over ‘de raciale kwestie’ en over het jodendom, dat al ‘zestien jaar lang een onverzoenlijke vijand van het fascisme is.’
In zijn beruchte speech noemt Mussolini Joden ‘onverzoenlijke vijanden’. Met de afkondiging van de Rassenwetten komt een verbod op gemengde huwelijken, verliezen Joodse Italianen hun nationaliteit, worden ze uitgesloten van openbare diensten en mogen ze een hele reeks beroepen – waaronder dat van journalist – niet meer uitvoeren.
Ze worden, kortom, veroordeeld tot een sociale dood.
De tienduizenden mensen op het plein kan het niet deren. Ze juichen, met witte zakdoeken zwaaien ze naar il Duce.
VI
Een paar dagen later zie ik opnieuw Italiaanse en Sloveense politieagenten, deze keer op een parking in een buitenwijk van de stad, vlakbij het voetbalstadion van US Triestina.
Ik ben onderweg naar de Risiera di San Sabba, een voormalige rijstpellerij. Het oude fabriekspand is prachtig met zijn hoge, rode bakstenen muren die mooi afsteken tegen de blauwe lucht. Houten dwarsbalken houden de constructie in evenwicht, de fabriek heeft ook een groot middenplein.
Een prachtige plek, tot je hoort wat zich hier in de Tweede Wereldoorlog heeft afgepeeld.
Zo’n 25.000 mensen, veelal politieke gevangenen en partizanen, maar ook Joden, werden tussen oktober 1943 en 1945 in de rijstpellerij verhoord. In piepkleine celletjes werden ze met zes gevangenen opgesloten. Meer dan 3.000 mensen zouden de plek nooit meer verlaten, voor anderen was het een tussenstop naar andere kampen in Duitsland, Frankrijk of Polen.
In 1938 woonden er 5.648 Joden in de hele regio Friuli-Venezia-Giulia; in 1945 nog 500.
In een van de zalen van het gebouw is een sober museum met vooral veel tekst ondergebracht. Op een bord lees ik over Boris Pahor. Als lid van het Verzet werd de Sloveense schrijver begin januari 1944 opgepakt. Na een kort verblijf in de Risiera verbleef hij achtereenvolgens in de kampen Natzweiler-Struthof, Bergen-Belsen en Dachau.
Pahor overleefde de oorlog en schreef zijn herinneringen op beklijvende wijze neer in Necropolis, dat in de boekenkast zeker een plaats verdient naast de kampliteratuur van Primo Levi en Imré Kertesz.
Na de oorlog keert hij terug naar Triëst.
VII
Eindelijk keren de politieagenten terug. Na een oponthoud van twintig minuten krijgen alle passagiers hun paspoort terug. De chauffeur start de motor van de bus.
Tijdens de afdaling met haarspeldbochten naar de baai van Triëst lijkt de hemel een knipperlicht. Kort na aankomst in het busstation vallen de eerst druppels naar beneden, er steekt een stormwind op die de regen in vlagen naar beneden duwt. Op weg naar mijn hotelkamer klappen parasols en tafels met lege borden en glazen tegen de grond, verschrikt slaat iemand een gil.
Het is nog zeker anderhalve kilometer lopen. Doorlopen lijkt me te gevaarlijk, maar waar kan ik schuilen? In de straat waar ik me bevind zijn de meeste horecazaken al gesloten.
Net op tijd valt mijn oog op een portiek van een groot palazzo waar ik het komende halfuur zal doorbrengen. Gelukkig slaat de bliksem niet in op de Narodni Dom.
EPILOOG
Vijf maanden na mijn reis proberen vluchtelingen nog steeds Italië te bereiken via de Balkanroute. Van januari tot oktober 2023 zijn volgens de autoriteiten van Friuli-Venezia Giulia zo’n 16.000 vluchtelingen illegaal de grens tussen beide landen overgestoken.
De Italiaanse premier Giorgia Meloni, die als verkiezingsbelofte had om illegale migratie aan te pakken, wordt er witheet van.
Naar aanleiding van de oorlog tussen Hamas en Israël voert de politica van het post-fascistische Fratelli d’Italia opnieuw grenscontroles in tussen Slovenië en Italië, om zo te voorkomen dat ‘terroristen het land binnenkomen’.
Dus moeten voertuigen aan verbindingswegen tussen beide landen rustiger rijden. Politieagenten en militairen houden voornamelijk auto’s met getinte ramen, bestelwagens en voertuigen tegen die mogelijk mensen of gevaarlijke voorwerpen zouden kunnen verbergen. Dat gebeurt ook bij de internationale grensovergang Fernetti / Fernetici, vlakbij Triëst.
‘Het opschorten van het Verdrag van Schengen voor vrij verkeer binnen Europa werd nodig (…) en ik neem hier de volle verantwoordelijkheid voor’, schreef Meloni op X – voorheen Twitter.
Enkele weken later is haar toon al wat milder geworden. Tijdens een ontmoeting met de Sloveense eerste minister zegt ze dat de grenscontroles tijdelijk en proportioneel zijn. Hoe tijdelijk en hoe proportioneel precies, is niet duidelijk, maar wellicht duren ze tot 2024.